In de laatste oorlogsmaanden werd het dorp Vlodrop in puin geschoten en kwamen honderd mensen om. Waarom werd hierover vijftig jaar lang niet gepraat?
(Dit artikel en de foto’s zijn verschenen in NRC van 3 mei 2022.)
Door Pieter Maessen
Wat ligt er meer voor de hand dan dat mensen na een dramatische tijd waarin veel slachtoffers zijn gevallen, de behoefte hebben dat verdriet met een monument of een plechtigheid af te sluiten. We hebben het nationaal monument op de Dam en het beeld van de Stad zonder Hart in Rotterdam. Maar niet overal gaat dat zo. Ik ben van 1954, geboren nog geen tien jaar nadat mijn dorp, het Midden-Limburgse Vlodrop, helemaal in puin was geschoten. Toch hebben enkele van mijn leeftijdgenoten in dat dorp er hard aan moeten trekken om na 73 jaar eindelijk een monument op te kunnen richten voor de honderd slachtoffers in die kleine gemeenschap.
Henk Wilbers (1955), voormalig onderwijzer, heeft als hobby om vooroorlogse foto’s van straatbeelden van Vlodrop te vergelijken met de latere situatie. Hij verbaasde zich altijd over de enorme verschillen die hij zag.
Op een dag in 1994 zei een voormalig gemeenteraadslid, Anna Cuijpers, tegen hem: ‘Ik moet je iets laten zien. Ik heb nog een envelop met foto’s uit 1945.’ De inhoud maakte hem sprakeloos. ‘Dat was een ongelooflijke gewaarwording,’ vertelt hij nu. ‘Dit was de ontbrekende schakel tussen de oude en de nieuwe foto’s in mijn verzameling. Het emotioneerde me. Voor het eerst zag ik welke enorme verwoesting de laatste oorlogsmaanden in Vlodrop hadden aangericht.’ De foto’s waren op 1 maart 1945 gemaakt door fotograaf Smeets uit Maasbracht, één van de mensen die naar Vlodrop waren geëvacueerd. Via diens dochter en de burgemeester van Vlodrop waren ze bij het gemeenteraadslid terechtgekomen.
In de jaren daarna zocht Henk de oudste mensen van het dorp op en hij schreef zijn bevindingen op in het Jaarboek 1995 van de Heemkundevereniging Roerstreek.
Evacués
In het najaar van 1944 rukten de geallieerden met zware gevechten vanuit het zuiden op langs de Maas. Inwoners van die streek moesten evacueren en maar liefst vijfduizend van hen kwamen in Vlodrop terecht, ruim drie keer zoveel als de gewone bevolking van het eenvoudige dorp, zonder voorzieningen en met maar een paar winkeltjes. De evacués verkeerden vaak in slechte gezondheid.
Vlodrop was belangrijk vanwege zijn brug over de Roer. Het buurdorp Posterholt, op drie kilometer, bevrijdden de geallieerden op 25 januari 1945. Nog dezelfde dag lieten de Duitsers veel inwoners van Vlodrop naar dat bevrijde gebied vertrekken. Zij wilden geen burgers die hen bij de verdediging van de Roerbrug voor de voeten zouden kunnen lopen of sabotage zouden kunnen plegen. Toch bleven zeshonderd mensen in het dorp achter in de hoop op een snelle bevrijding. Maar die bleef nog weken uit.
Al die tijd lag het dorp onder zwaar granaatvuur, niet van de Duitse vijand, maar van de geallieerden, totdat het laatste lokale restje van de Wehrmacht zich eindelijk terugtrok. Wekenlang zochten de mensen bescherming tegen het oorlogsgeweld in de kelders van hun huizen. Er vielen voortdurend slachtoffers bij granaatinslagen. Onder het kasteeltje van het dorp werd primitieve zorg gegeven. In die laatste weken van de oorlog vielen er bijna honderd doden, onder de dorpelingen, evacués en militairen. De kleine kern lag door het geallieerde vuur volledig in puin. Het opblazen van de Roerbrug en de kerktoren was het werk van de Duitsers. Daarna werd het stil.
Lidteken
Pas toen Henk Wilbers vijftig jaar later met de foto’s van het verwoeste dorp bij oudere mensen aanbelde, kwamen de verhalen los. Want die foto’s deden de mensen denken aan de beelden van de Joegoslaviëoorlog die toen op tv verschenen. Ze zagen dorpjes en boerderijtjes die in puin lagen. ‘Wat ik nu op tv zie, zo zag het toen hier uit,’ zeiden de mensen tegen Henk.
Tientallen jaren was er niet over gepraat en ook ik groeide op zonder dat ik wist wat er enkele jaren voor mijn geboorte was gebeurd. Ik wist alleen dat het lidteken op de neus van mijn moeder het gevolg was van een gloeiende granaatscherf tijdens de oorlog, maar onder welke omstandigheden dat was gebeurd, bleef onbesproken. Het was geen taboe maar een stuk historie waaraan in die tijd niemand behoefte had het aan de orde te stellen.
Mijn ouders, buren en al die dorpsgenoten waar ik in de jaren zestig en zeventig mee omging, waren bezig met andere dingen. Want het ging de mensen voor de wind. In die naoorlogse tijd was het voor de Duitsers vlak over de grens heel voordelig om boodschappen te doen in Nederland en dat deden ze massaal. Voor zo’n klein dorp hadden we veel winkels. De zaterdagmarkt van Vlodrop was tot veertig kilometer verderop in Duitsland bekend.
De mensen van Vlodrop knapten hun huizen op, werkten op de aspergevelden en vierden de vele kerkelijke en wereldlijke feestdagen. Als kinderen speelden we in de ruïnes van huizen die hier en daar nog stonden, maar we hadden geen idee hoe die ontstaan waren. Het dorp werd geleidelijk een merkwaardige mix van een paar oude boerderijtjes en een groot aantal – vaak niet zo fraaie – nieuwe woonhuizen.
Kerkhof
De schok was groot toen bij mijn generatie omstreeks 1995 duidelijk werd wat onze ouders hadden doorgemaakt. Er was in dat jaar een geslaagde tentoonstelling over de bevrijding, maar een eerste initiatief voor een herinneringsmonument bloedde dood. Pas twintig jaar later was er een nieuwe impuls toen bij een lezing over die laatste oorlogsmaanden en de restauratie van het Oude Kerkhof uit 1782 de vele oorlogsslachtoffers weer in beeld kwamen. Met vasthoudend werk slaagden twee mannen, Louis op de Kamp en Ton Wolfwijk, en het kerkbestuur erin genoeg geld bij elkaar te sprokkelen voor een monument.
Op 3 maart 2018, 73 jaar en twee dagen na de bevrijding, volgde de onthulling op het kerkhof dat nog altijd in gebruik is en midden in het dorp ligt. Voor een ruïne-achtige muur staan een omgevallen kruis en gedenktafels met de namen van alle Vlodropse slachtoffers en bij iedereen een paar woorden hoe zij of hij om het leven is gekomen, zoals ‘als Rode-Kruishelpster door een granaat getroffen’, of ‘bij een beschieting vanuit een vliegtuig omgekomen’ of ‘met paard en kar op een landmijn gereden’. Het is aangrijpend. Over de Duitse militairen die in Vlodrop waren omgekomen zei een van de oudste inwoners bij de onthulling: ‘Vóór de oorlog hadden wij altijd goede contacten met de Duitse jongens die aan de andere kant van de grens woonden. Die wilden niet in oorlogsdienst, maar ze durfden niets tegen Hitler te zeggen. Het is goed dat we zulke jongens ook herdenken.’
Auf der Schule
Ik heb het altijd merkwaardig gevonden dat ik in de jaren rond 1970 op school alles over de oorlogen van de Grieken en de Romeinen leerde en dat de jongste geschiedenis, die van de twintigste eeuw, niet meer aan bod kwam. De ervaring met het moeizame herdenken in Vlodrop bevestigde nog eens dat Nederland de Tweede Wereldoorlog lang heeft weggestopt. Ik vroeg me af hoe dat aan de andere kant van de grens, in Duitsland, zou zijn. Dus trok ik per fiets eropuit om contact te leggen met mensen die net als ik kort na de oorlog waren geboren. Ik vroeg hen: hoe hebben jullie geleerd wat er kort voor jullie geboorte met jullie land is gebeurd?
Dat vonden ze een domme vraag: auf der Schule, natuurlijk. In het naoorlogse Duitse onderwijs waren de naziperiode en de oorlog verplichte, zware kost. De inhoud van de lessen was wel afhankelijk van de individuele leraar. Er stonden in de jaren vijftig nog mensen voor de klas die met de nazi’s hadden gesympathiseerd en die hielden een ander verhaal dan de jongere leraren. Bovendien hadden mensen die in Oost-Duitsland naar school waren gegaan, andere ervaringen dan die in West-Duitsland. In de DDR werd de geschiedenisles gegeven door leraren die door de communistische partij waren geselecteerd. Daar was de Duitse historie één heldhaftige beweging tegen het Hitlerfascisme.
Ook in Duitsland zag ik dat de naoorlogse generatie bezig is het verleden van haar ouders levend de houden, zoals in Remagen aan de Rijn. Daar had het Amerikaanse leger het geluk de belangrijke spoorbrug over de rivier in redelijk goede staat in handen te krijgen. De inwoners van Remagen beseften heel goed dat de Amerikanen daardoor sneller Duitsland hebben kunnen verslaan en minder verwoestende bombardementen hebben hoeven uit te voeren. Het museum bij de restanten van de brug was lange tijd verkommerd, maar ik sprak inwoners van de huidige generatie die bezig zijn het weer te openen voor het publiek. Ze willen de kennis levend houden dat de brug heeft bijgedragen aan hun bevrijding van de nazi’s.
Over die omgang met het verleden las ik tijdens mijn fietstocht Von den Deutschen lernen, een studie van de Joodse Amerikaans-Duits-Israëlische filosoof Susan Nieman. Zij is heel kritisch over de omgang met het naziverleden in Duitsland, maar concludeert toch dat die historie bij grote delen van de bevolking goed is verwerkt. De gruweldaden van het naziregime en de Wehrmacht zijn ook voor Nieman met niets te vergelijken. Er zijn geen excuses of verzachtende omstandigheden voor aan te voeren. Maar zij vindt wel dat we van de Duitse verwerking van het verleden kunnen leren hoe een volk zich na zo’n periode kan herstellen.
Nieman schrijft ook dat de snelle economische groei van de jaren vijftig en zestig daarbij zeker heeft geholpen. De geallieerden hadden weliswaar in hun pogen Hitler op zijn knieën te krijgen vele Duitse steden vernietigd, maar zij legden geen onverdraaglijke herstelbetalingen op, zoals na de Eerste Wereldoorlog. De nieuwe welvaart heeft de Duitsers geholpen om het verleden onder ogen te zien en te verwerken. Zoals ook in mijn Limburgse grensdorp de kooplust van de Duitsers in de winkeltjes hielp om vele jaren niet meer te praten over de doden en verwoestingen van januari ‘45. Totdat dit doordrong tot een nieuwe generatie die verbijsterd kennisnam van wat haar ouders hadden doorgemaakt en die alsnog een monument daarvoor oprichtte. De jongere generatie maakte een monument voor de emoties waarvoor de oudere na 1945 geen woorden kon vinden.